Na de Dag van de Nederlandse taal en cultuur in Sint-Petersburg was er op vrijdag 24 april 2009 een nascholingsdag voor alle docenten Nederlands uit onze regio georganiseerd, die eveneens plaatsvond op de Staatsuniversiteit van Sint-Petersburg.
Er waren twee lectoren, beide zeer bekende persoonlijkheden in de neerlandistiek: prof.dr. Cor van Bree, die historische taalkunde doceert aan de Universiteit van Leiden, en prof.dr. Ludo Beheydt, die Nederlandse taalkunde en Nederlandse cultuur aan de Université Catholique van Louvain-la-Neuve en aan de Universiteit Leiden doceert.
Cor van Bree ging in zijn lezing in op het onderscheid in taalgebruik tussen prostestanten enerzijds en rooms-katholieken anderzijds in Nederland. Vooral voor niet-moedertaalsprekers was dit een buitengewoon verrijkende lezing, temeer, omdat dit thema nooit op zichzelf kan staan: het is verbonden met historische, culturele en maatschappelijke ontwikkelingen en fenomenen die voor hen, die niet in Nederland zijn opgegroeid, wellicht grotendeels onbekend zijn. Vroeger was aan één woord te horen of iemand protestant of rooms-katholiek was: zei iemand “avondmaal” of “communie”, noemde iemand de profeet uit het boek Koningen 1 en 2 “Elia” of “Elias”? Verder wist Van Bree te vertellen dat het woord “zus” alleen door katholieken wordt gebezigd – of werd gebezigd, want door de secularisaring is veel van het lexicale onderscheid tussen beide geloofsgemeenschappen vervaagd of zelfs verdwenen. Of je nou “met vakantie” of “op vakantie” gaat, de keuze voor het ene of het andere voorzetsel is tegenwoordig niet meer confessioneel beladen.
Ludo Beheydt had als thema de fonetiek van het Nederlands; in zijn lezing ging hij in op de verschillen tussen het Nederlands in Vlaanderen en in Nederland en de tendensen die zich daarin lijken af te tekenen. Hierbij kwam onder meer het zg. “Poldernederlands” aan bod, een uitspraakvariant die vooral te vinden is onder jonge, hoogopgeleide Nederlandse vrouwen; het zou te verwachten zijn dat het Poldernederlands het nieuwe Standaardnederlands wordt: kinderen nemen immers voornamelijk de uitspraak van hun moeder over.
Een ander onderwerp waarop hij uitvoerig inging was de ontstaansgeschiedenis van leermiddelen voor niet-moedertaalsprekers die zich de fonetiek van de taal willen eigenmaken. Het bleek dat er al een hele tijd geen lesmethoden voor de fonetiek van het Nederlands worden ontwikkeld en wat er ooit gepubliceerd is, is nu niet meer te krijgen – althans in Nederland. In Nederland lijkt men bang te zijn voor enige normering m.b.t. uitspraak en lijkt men krampachtig vast te houden aan het principe dat alle uitspraakvarianten gelijkwaardig zijn. Daar mag op zich iets voor te zeggen zijn, maar op welke variant moet iemand die Nederlands wil leren zich dan oriënteren? In Vlaanderen blijkt men minder terughoudend te zijn en worden er wel leermethoden Nederlandse fonetiek ontwikkeld voor niet-moedertaalsprekers, maar daarbij gaat men bijgrijpelijkerwijs wél uit van de uitspraakvariant die in Vlaanderen geldt. Beheydt heeft in zijn uiterst boeiende lezing een overtuigend beeld weten te schetsen van de gecompliceerdheid van de situatie omtrent uitspraak en in het bijzonder omtrent een uitspraaknorm voor het hedendaagse Nederlands. Zou er ooit nog een orthoëpisch woordenboek van het Nederlands komen?